Categorieën
Poëzie

Groningen 2045

De wind aait de grauwe vitrage tussen scheve kozijnen, gebroken ruiten. Heen en weer, zonder ritme. 

Het kraakt in het huis. Dag en nacht. ’s Zomers droog, ’s winters hard. In het voorjaar en in de herfst zacht als een verse twijg. 

Vanuit de verte kwam een klik. Het sluiten van een keten. Een ijzeren deur ging dicht, een sleutel sloot. 

De laatste voetstap hangt nog in de ruimte. Haastig afscheid, ongewenst, door een opening zonder deur. 
Soms een vos, een marter. Een zwaluw nestelt.

De wolven waren sedert lang verdwenen. 

Den Andel, februari 2015