Categorieën
Feuilleton Wadhuysen Verhalen

“Wadhuysen” – Aflevering 12: De bijeenkomst

 

het rommelt in de bodem
het schuurt op het land;
honden vechten om een been
maar de wolf eist het op
 

In een oud vervallen schuurtje op een weiland tussen Kweldergat en Wadhuysen werd op een voorjaarsavond een podiumpje gebouwd van pallets. Een oude mixer, wat kabels, een gebutste microfoon en twee speakers dienden voor het geluid. Enkele gedeukte theaterspots werden met beugels aan palen vastgeschroefd. Achter het podium hing een vlag met een blauwe baan boven, een groen baan onder en in het midden een beeltenis van een aardappel. Buiten werd een kleine generator gevuld met benzine om het geluid en het licht in het schuurtje van stroom te voorzien.
 
Boudewijn van Ruyt van Ronnen stapte op de triplex plaat die op de pallets was gelegd, en keek tevreden rond. Hij telde negen personen op de platgestampte kleivloer van de oude schuur. Samen met Jan Hendrick Woelesteijn en Maud de la Grenouille, ‘zijn linker-en rechterhand’ zoals hij ze gekscherend noemde, kwam het totaal deze avond op twaalf. Eén meer dan op de bijeenkomst van vorige week. De beweging groeit, dacht Boudewijn tevreden.
Maud had buiten de generator gestart, Jan Hendrick draaide op de mixer het volume van de microfoon hoger. Een snerpend hoog piepgeluid sneed in een ieders oor. ‘Most microfoon eem verploats’n m’jong,’ riep iemand uit het publiek. Boudewijn deed een pas naar rechts, en zette de microfoonstandaard uit het bereik van de speakers. Buiten bromde de generator. Boudewijn nam het woord.
 
‘Welkom. Welkom agrariërs, burgers, buitenmensen,’ opende Boudewijn in accentloos Nederlands. Welkom, lieve mensen. Welkom Groningers. Welkom… vrinden. Mensen: hier brandt licht. Hier brandt licht, opdat we elkaar vanavond recht in de ogen kunnen kijken. Met open vizier, oprecht, zonder tierelantijnen. Ohne Opschmuck. Maar buiten, lieve vrinden, is het donker. Aardedonker, zo zwart als de nacht. Want iemand, mensen, heeft het licht uitgedaan. Iemand heeft ons het licht ontnomen. En vergis u niet, het wordt nóg donkerder. Ik zeg het u, ik heb het gezegd: het wordt nog veel duisterder. En het is de vraag, of het ooit weer licht wordt.
Een dreigende nacht rammelt aan de poorten van onze provincie, ons vaderland, onze toekomst. Dit is geen bisbilles! Hordes staan gereed om ons prachtige Groningerland binnen te vallen en ons alles te ontnemen wat ons lief is. Onze cultuur, ons verleden, onze dochters.
U raadt reeds wie het is die ons bedreigt. U weet al wie ons in een hoek drukt. U kent ze immers al. Druppelsgewijs zijn ze al op pernicieuze wijze binnengedrongen, de emmers vullend. De eerste verkenners. Dit zal doorgaan totdat het wachten is op die laatste druppel, die ene druppel, die de emmer doet overlopen. Maar dan is het te laat! Ze zitten al in de besturen van onze verenigingen, ze dringen voor bij de buurtsuper, ze vinden dat alles anders moet. Juist, ik hoor het u denken: de Westerlingen. De Randstedelijken met hun onverstaanbare tongval.
Platgebrand door stress en uitgeblust door hun psychologen zoeken ze de rust en de ruimte van ons Groningerland. Pensioneren in de periferie. We staan aan de vooravond van een vloedgolf van vergrijsde westerlingen: Hagenezen, Rotterdammers, Amsterdammers, types uit Uithoorn. Tijd voor actie! Malo nodo malus quaerendus cuneus! We moeten de grenzen sluiten, lieve mensen. Want ze bedreigen onze Fladderak. Onze Groninger Koek. Ze koketteren met onze Ede. Onze Ede! Onze dierbare cultuur wordt uitgehold, lieve mensen. Onze identiteit. Ze komen als leraar te werken op onze scholen om onze zonen en dochters te indoctrineren met hun nuffige ideeën. Om ze te vergiftigen met rins zure acide.
Dag en nacht werken ze aan hun missie om ons frugale Groningen tot wulpse speeltuin te maken. En het gebeurt als u in Morpheus armen ligt, lieve mensen. Juist dan, als u tegen elven eindelijk in slaap bent gevallen, als u na een lange dag werken eindelijk een uiltje kan knappen, vergrijpen ze zich aan onze dochters en onze zonen, aan onze Groninger normen en waarden, aan onze Groninger worst. Binnen enkele generaties zijn alle Groningers verdwenen, calculeer ik u voor. Een assimilatie is gaande.
Het Gronings verdwijnt, het Haarlems verschijnt. Doch ik, Boudewijn van Ruyt van Ronnen, zal dat nimmer toestaan. Ik zal dat nimmer laten gebeuren. Nimmer! Als uw dochters u lief zijn, sluit u zich bij mij aan. In mijn armen zijn uw dochters veilig. Wij zullen de rabauwen een halt toeroepen. We zullen de gemeenteraden verankeren met Neptunus’ drietand, die als Sikko’s mestvork diep in de klei wordt gestoken. Onze ambitie ligt hoog! Als we met uw steun over vier jaar de Provinciale Staten kunnen zekeren, zal ik in uw naam pleiten voor een muur. Een hoge muur om het Groningse koren van het kaf te scheiden. We zullen de besturen van de dorpsbelangen zuiveren en de macht weer bij óns neerleggen. Van ons is de wei, we zijn baas op eigen klei! Dit alles, lieve mensen, heeft wel een prijs. Want we zullen door moeten gaan met de gaswinning. We moeten het onderste uit de kan halen om het lid niet op het nasale orgaan te krijgen! Voor niets gaat alleen luna slapen! Maar: dan is de gasopbrengst wel voor ons! En ook voor u, natuurlijk. Dat zweer én beloof ik!’
 
Boudewijn liet een korte stilte vallen, en wees naar een oude vrouw in het publiek die haar vinger al een tijdje had opgestoken. ‘Mevrouw! Zeg me wat u op uw hepar heeft! We zijn bijeen met open vizier!’
‘Gaskroane goat toch dicht? Dei goat toch nait weer open? Hoop ik teminste nait.’
Een instemmend gebrom ging door het schuurtje.
Boudewijn wilde antwoorden, maar een gezette man in corduroy pak en geruite pet nam het woord. ‘Woarom proat joe gain Grunnegs vanoavend as joe zo begoan bint mit Grunneger cultuur?’
Wederom instemmend gebrom. Dit maal iets luider.
‘Mien buurman komt oet Oamersfoort,’ zei een blonde vrouw. ‘Hij’s elke week een oavend vort veur zien cursus Grunnegs. Elke dag heur ik Ede Stoal uut zien hoes blèrn. ‘k Word er maal van. Ik zeg joe: hij’s meer Grunnegs dan ik zo laangzaamerhaand!’
Gelach.
‘Goed,’ zei Boudewijn met een kleine trilling in zijn stem. ‘Het is een tijd van komen en een tijd van gaan. Steun onze strijd en sluit u aan!’ Boudewijn hield een vuist in de lucht die qua contouren leek op de aardappel van de vlag. Jan Hendrick liet daarop via zijn telefoon, die hij op de mixer had aangesloten, het Gronings volkslied horen.
 
De negen personen die het betoog van Boudewijn hadden aangehoord dropen onder de klanken van het Grunnens Laid zwijgend af. Maud en Jan Hendrick keken Boudewijn bemoedigend aan. ‘Het is een lange weg naar het licht, Boudewijn,’ zei Maud. ‘Maar eens zullen ze de ware vijand van het Groninger volk herkennen.’ Boudewijn knikte instemmend. ‘Toch maar mooi één meer dan vorige week,’ zei Boudewijn.
 
Wordt vervolgd